Etnische ongelijkheid bij COVID-19
Cijfers uit vooral het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zien al snel na de start van de COVID-19 pandemie dat er in bevolkingsgroepen met een migratieachtergrond meer coronabesmettingen zijn en dat de ziekte COVID-19 bovendien ernstiger verloopt. In Nederland heeft het een tijdje geduurd voordat dit soort gegevens beschikbaar kwamen. Dat komt omdat in veel onderzoek in Nederland deze groepen niet vertegenwoordigd zijn of omdat gegevens over migratieachtergrond niet (volledig) zijn opgenomen in registraties van testen en ziekten. Zo slaan ziekenhuizen in hun registraties niet automatisch informatie over het geboorteland op. En deze bevolkingsgroepen zijn vrijwel niet vertegenwoordigd in het onderzoek naar het naleven van coronamaatregelen dat de gedragsunit van het RIVM samen met GGD GHOR Nederland uitvoert. Mensen met een migratieachtergrond blijven daardoor onzichtbaar in rapportages over de gezondheidstoestand van de bevolking en de daaraan gerelateerde factoren.
Het doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in de gezondheidssituatie van bevolkingsgroepen met een migratieachtergrond in de coronacrisis. Het onderzoek is gebaseerd op diverse onderzoeksbronnen:
- HELIUS-studie: een lopend gezondheidsonderzoek onder een aantal grote bevolkingsgroepen in Amsterdam, met name groepen van Surinaamse, Marokkaanse, Turkse en Ghanese herkomst (heliusstudie.nl). Ten behoeve van dit onderzoek naar COVID-19 is een substudie uitgevoerd onder ongeveer 2500 respondenten (25-75 jaar), ter bepaling van corona-antistoffen. Ook is een online vragenlijst ingevuld door ongeveer 4000 respondenten, over coronamaatregelen.
- Registraties: CBS doodsoorzakenstatistiek, en GGD Amsterdam infectieziekten surveillance.
- Groepsinterviews, specifiek opgezet voor dit onderzoek onder een aantal specifieke bevolkingsgroepen, met name van Eritrese en Ghanese herkomst, en onder ongedocumenteerde arbeidsmigranten.
Laatste Nieuws
Doelen van het project:
Bepalen welk percentage van de Amsterdamse bevolking van Surinaamse, Marokkaanse, Turkse en Ghanese herkomst een corona-infectie heeft doorgemaakt, in verschillende periodes van de epidemie, en hoe dat verschilt van dat in de bevolking van Nederlandse herkomst.
Bepalen wat de ernst van het beloop van de ziekte COVID-19 is in genoemde bevolkingsgroepen met een migratie-achtergrond, in vergelijking met die in de bevolking van Nederlandse herkomst.
Onderzoeken of er verschillen bestaan tussen bevolkingsgroepen met een verschillende herkomst in de mate waarin anticorona-maatregelen worden opgevolgd, en wat de oorzaken van eventuele verschillen zijn.
Onderzoeken of de impact van de COVID-19 crisis verschilt tussen bevolkingsgroepen met een verschillende herkomst.
Het in kaart brengen van de implicaties van deze bevindingen voor preventieve maatregelen om de COVID-19 epidemie te beheersen, en voor de zorg aan COVID-19 patiënten.
Geleerde lessen:
Mensen met een migratieachtergrond zijn in Nederland, net als in veel andere landen, onevenredig zwaar getroffen door het coronavirus. Dit blijkt uit een veel hogere aantal infecties in die groepen, en meer sterfgevallen als gevolg van COVID-19.
Uit kwalitatief onderzoek is gebleken dat in sommige bevolkingsgroepen een taboe heerst op het kenbaar maken dat je een corona-infectie hebt. Dit kan bijvoorbeeld de bereidheid tot testen verminderen, en daarmee het risico op besmetting van anderen vergroten.
Het risico om, na infectie, in het ziekenhuis opgenomen te worden, was hoger in groepen met een migratie-achtergrond. Dit is mede te verklaren uit het vaker voorkomen van chronische aandoeningen in deze groepen, zoals obesitas en diabetes mellitus.
In tegenstelling tot het hogere risico om als gevolg van COVID-19 opgenomen te worden in het ziekenhuis, was het risico op ongunstige uitkomsten nadat mensen in het ziekenhuis waren opgenomen met COVID-19, niet verhoogd in groepen met een migratie-achtergrond.
Vanaf het begin van de pandemie zijn voor specifieke groepen met name op lokaal niveau specifieke maatregelen genomen, zoals informatie vertalen en inschakelen van sleutelfiguren uit specifieke groepen. Bovenstaande gegevens over het voorkomen van infecties en sterfte laten zien dat deze maatregelen de hogere ziektelast niet (volledig) hebben kunnen voorkomen.
Het vaker voorkomen van corona-infecties in groepen met een migratie-achtergrond bleek vooral te verklaren uit omstandigheden en kenmerken van die groepen die ook al voor de pandemie bestonden, zoals opleidings- en beroepsniveau, en de grootte van het huishouden.
De implicatie van het voorafgaande is dat als we groepen met een migratie-achtergrond in toekomstige pandemieën beter willen beschermen, we dan nu vooral moeten investeren in betere gezondheid en levensomstandigheden in die groepen. Specifieke activiteiten die het risico op corona-infecties vergroten of verkleinen (bijv. mondkapjes dragen en sociale contacten) waren veel minder belangrijk in de verklaring.
De vaccinatiebereidheid was relatief laag in veel groepen met een migratie-achtergrond. Lager ook dan op basis van hun sociaal-economische positie verwacht werd. Dezelfde factoren die het verhoogde risico op infecties of het slechtere beloop van de infectie kunnen verklaren, bleken ook van invloed op de bereidheid tot vaccineren. Denk aan de beheersing van de Nederlandse taal, en een lager opleidingsniveau.
Gegevens over migratie-achtergrond ontbraken in Nederland in veel van de registraties die tijdens de crisis relevant waren (bijv. ziekenhuisopnamen en test-, en vaccinatiegegevens). Door koppelingen aan te brengen (bijv. tussen cohortstudie en GGD data) is veel informatie verkregen over patronen in relevante parameters naar etnische herkomst. Daar is echter teveel tijd overheen gegaan om het preventiebeleid te kunnen informeren.
Mogelijk gemaakt door:
Het onderzoek Covid-19 and ethnicity: epidemiology and control measures wordt verricht door het Amsterdam UMC, de GGD Amsterdam, en Pharos. De studie is gefinancierd door ZonMw.